-
1 propagate
v. voortplanten, verbreiden, propageren; zich voortplanten[ proppəgeet] 〈zelfstandig naamwoord: propagation〉 -
2 procreate
v. voortbrengen, verwekken; zich voortplanten[ prookrie▪eet] 〈zelfstandig naamwoord: procreation〉2 procreëren ⇒ scheppen, voortbrengen -
3 travel
n. reis, tocht--------v. reizen, tocht makentravel1[ trævl] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉1 (lange/verre) reis ⇒ rondreis♦voorbeelden:————————travel22 vertegenwoordiger/handelsreiziger zijn4 zich (voort)bewegen ⇒ zich voortplanten, gaan♦voorbeelden:news travels fast • nieuws verspreidt zich snelII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 afleggen♦voorbeelden: -
4 mate
n. maté, Zuid-Amerikaanse boom, die eeuwig groen is, gecultiveerd voor zijn bladeren die gebruikt worden voor maken van thee; Paraquaanse thee, drank gemaakt door het trekken van bladeren van de matéboom in heet water--------n. vriend, maat; huwelijkspartner; partner; stuurman; mat (schaak-)--------v. paren; koppelen; voortplanten; mat zetten (in schaken)mate1[ meet]4 stuurman1 mat————————mate21 paren ⇒ huwen; zich voortplanten2 〈 techniek, technologie〉aan(een)/bij/in elkaar passenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 reproduce
v. geboren worden, verwekken, voortbrengen; vermeerderen; reproduceren[ rie:prədjoe:s]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 weergeven ⇒ reproduceren, vermenigvuldigen -
6 breed
n. ras, soort--------v. vermenigvuldigen; dieren grootbrengen; fokken; veroorzakenbreed1[ brie:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 ras ⇒ aard, soort————————breed2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 kweken ⇒ opvoeden, opleiden♦voorbeelden:well bred • goed opgevoed, welgemanierd -
7 breed true
-
8 oyster bank
n. oesterbed, gebied op de oceaanbodem waar oesters zich natuurlijk voortplanten of gekweekt worden; oesterbankoyster bank -
9 oyster bed
oesterbed, gebied op de oceaanbodem waar oesters zich natuurlijk voortplanten of gekweekt worden; oesterbankoyster bed -
10 true
adj. juist; werkelijk; precies; zuiver; trouw--------adv. waar; zuiver--------n. waar--------v. in juiste stand brengentrue1[ troe:] 〈bijvoeglijk naamwoord; truer〉♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 many a true word is spoken in jest • al gekkende en mallende zeggen de boeren de waarheidcome true • werkelijkheid worden〈 aardrijkskunde〉 true north • waar/geografisch noordenbe true for/of • gelden voortrue to life • levensecht, (getrouw) naar het leven¶ (it is) true, he is a little hot-tempered • weliswaar is hij wat opvliegend; inderdaad, hij is wat opvliegend————————true2〈 bijwoord〉2 juist3 rasecht/zuiver♦voorbeelden: -
11 panspermatism
n. panspermatisme (in biologie-theorie volgens welke het leven in het heelal overwelmd is met bacteriën en kiemen en die zich in juiste omgeving voortplanten) -
12 spado
n. iemand die impotent is; gecastreerd dier; iemand die zich niet kan voortplanten (Wet)
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский